Van primitieve hersenen naar modern brein
J. de Ruiter
Januari 2020
(1e versie: Januari 2013)
Inleiding
Een terrein waar zeer veel vragen nog onbeantwoord zijn is de oorsprong en de ontwikkeling van het menselijke denken. We bedoelen dan het denkvermogen van homo sapiens. Denken en de relatie tussen taal en denken plaatsen ons nog steeds voor grote wetenschappelijke problemen.
Waar men over eens is is dat de eerste stap naar taal symbolisch denken is. Symbolisch denken, de vorm van denken die zo’n beetje bij peuters begint, houdt in dat fysieke objecten gerepresenteerd kunnen worden door symbolen (woorden, afbeeldingen, …). Van grammatica is dan nog niet direct sprake.
De oudste vondsten op het gebied van rotsschilderingen en andere kunstuitingen gaan terug op een ouderdom van ca. 70.000 jaar. Dit zou kunnen betekenen dat het gebruik van taal hooguit zo’n 70.000 jaar oud is en dus dateert van na de komst van homo sapiens, ca. 200.000 jaar geleden. Andere opvattingen daarentegen vermoeden dat de oorsprong van taal al veel eerder is ingezet. De historicus Harari (zie [7]) stelt dat zo’n 70.000 jaar geleden de cognitieve revolutie begon en dat hiermee totaal nieuwe mogelijkheden ontstonden, in termen van denken en communicatie, maar ook in termen van grootschalige samenwerking.
De datering is dus niet alleen onduidelijk, maar vooral de vraag hoe taal is ontstaan en wat de relatie tussen taal en denken nu precies is.
Op het punt van schrift liggen de zaken duidelijker. De oudste geschreven tekst is nog geen 6.000 jaar oud. We kunnen dus wel concluderen dat er kennelijk heel veel tijd nodig is geweest om van taal naar schrift te komen.
Dat er een zeer hechte relatie tussen taal en denken is, is overduidelijk, maar wetenschappelijk gezien zijn er helaas meer vragen dan antwoorden. Voor diverse wetenschappelijke vakgebieden zoals evolutiepsychologie, sociobiologie, psycholinguïstiek enz. liggen hier dan ook talrijke onderzoeksvragen. Hierbij moeten we constateren dat over de werking van het brein ook nu nog steeds veel onbekend is en dat betekent dus dat we het hierbij in hoge mate over een black box hebben. Wel kunnen we stellen dat het een informatieverwerkend system is. De ontwikkeling van primitieve hersenen naar modern brein zal dus beschreven moeten worden als een ontwikkeling waarbij het informatieverwerkende systeem steeds een stap verder komt.
In de hierna volgende redenering zullen we deze term dan ook hanteren.
Een dergelijke beschouwing heeft alleen zin als het een redenering is met een zekere mate van plausibiliteit (hoe klein misschien ook), waarbij de waarde van de gegeven beschouwing dan bepaald wordt door de mate waarin deze beschouwing een aantal reeds bekende fenomenen kan verklaren.
Op deze manier ontstaat een model dat daarna dan verder getoetst kan worden aan nieuwe inzichten of waarnemingen en op grond hiervan bijgesteld kan worden. De uiteindelijke resultante is dan een model dat houdbaar blijft, maar wel met steeds verfijningen of bijstellingen, of een model dat niet houdbaar blijkt en verworpen moet worden.
Dit is een essentiëel criterium voor reguliere wetenschap.
Een mogelijke schets van de ontwikkelingsgang
De belangrijkste termen (of begrippen) die wij in onze redenering zullen hanteren zijn de volgende:
Informatieverwerkend systeem
Het moderne brein van homo sapiens is de resultante geweest van een lange ontwikkelingsgang. In elk stadium van deze ontwikkelingsgang is er echter sprake geweest van een informatieverwerkend systeem, met in hoge mate de status van een black box.
Aandachtsgebieden
Gebeurtenissen en situaties in de leefomgeving van de mens hebben hun invloed gehad op de toestand waarin het informatieverwerkend systeem in dat stadium verkeerde. Dat zijn dan vooral die gebeurtenissen en situaties geweest die impact hadden en waar het informatieverwerkende systeem zich dus allereerst op richtte.
Maar wat voor soort gebeurtenissen en situaties zijn dat dan geweest?
Aan de hand van een simpele hypothese, die algemeen aanvaard wordt in disciplines als evolutiepsychologie, sociobiologie, psycholinguïstiek, enz., kan (in meerdere of in mindere mate) plausibel gemaakt worden welke aandachtsgebieden in de ontwikkeling van het menselijke denken waarschijnlijk dominant waren en hoe daarmee mogelijk de basis werd gelegd voor de verdere ontwikkeling van de menselijke denkvermogen.
In de cognitiewetenschap wordt gesteld dat onze hersenen ontwikkeld zijn voor een effectieve interactie met de omgeving. Zij moeten de response van het lichaam op de omgeving bepalen. Waarnemen en handelen zijn daarbij cruciaal. Volgens de psycholinguïst Steven Pinker is onze geest via natuurlijke selectie primair ontwikkeld om problemen op te lossen die voor onze verre voorouders een kwestie van leven of dood waren. Onze geest is niet ontwikkeld om maar iedere vraag te beantwoorden die we kunnen verzinnen.
Dit elementaire principe wordt wetenschappelijk algemeen aanvaard.
In onze schets van de ontwikkeling van het menselijke denken is dit simpele principe het centrale uitgangspunt. De bedoeling is te laten zien dat aan de hand van alleen dit eenvoudige principe een aantal belangrijke hoofdlijnen in de ontwikkeling geschetst kunnen worden.
Vier aandachtsgebieden lijken dan achtereenvolgens, in volgorde van prioriteit, impact gehad te hebben op het informatieverwerkende systeem.
Aandachtsgebied 1
Direct (levens)bedreigende situaties waarbij snel handelen geboden was om te kunnen overleven.
Als het informatieverwerkende systeem in dit soort situaties niet een passende reactie zou leren te genereren, dan zou de kans op overleven afnemen.
Het ging dus allereerst om het “duiden” van direct (levens)bedreigende situaties. En dan vooral de zichtbare bedreigingen. Het “duiden” houdt in dat het informatieverwerkende systeem dan mechanismen gaat inzetten die wij, met ons moderne brein, zouden beschrijven in termen van “Wat is hier aan de hand? Wat kan/moet ik nu doen?” Een goede duiding biedt dan kans op een succesvolle strategie: snel en effectief handelen.
De impuls voor het informatieverwerkende systeem is hier dus (doods)angst.
Belangrijke voorbeelden van ernstige dreiging: aanvallen van dieren of (groepen van) mensen, of andersoortige plotselinge en dreigende situaties die men tegenkomt.
Zo kunnen in de loop der tijd bedreigende situaties sneller herkend worden en kan de al beoefende strategie sneller worden ingezet. Gaandeweg past het informatieverwerkende systeem zich aan en worden duiding/herkenning en passende reactie meer routinematig.
Te verwachten is dan dat deze aanpassing ook verdergaande gevolgen heeft. We mogen aannemen dat hier ook de kiem wordt gelegd voor (in onze termen dan) het ontstaan van gevoelens van veiligheid, zelfvertrouwen en zekerheid.
Aandachtsgebied 2
Er zullen natuurlijk ook situaties voorkomen die in onze ogen niet direct levensbedreigend zijn, maar die homo sapiens wel “redenen” geven om ongerust te zijn.
Belangrijk voorbeeld: ziekte.
De impuls voor het informatieverwerkende systeem is hier bezorgdheid, ongerustheid. Het systeem gaat dus “zoeken” naar duiding en een passende reactie.
Het zal duidelijk zijn dat hier, met name bij ziektes, het geven van verklaringen en het bedenken van oplossingen in het algemeen niet mogelijk was, omdat inzicht in de materie nog volledig ontbrak. De drang om naar verklaringen en oplossingen te zoeken was echter wel aanwezig. Directe feedback op de interpretatie van de ziekte en de gekozen behandeling (voor zover mogelijk) was er niet. Hier zullen dus vermeende verklaringen en vermeende oplossingen ontstaan. Een aantal vermeende oplossingen zal in een aantal gevallen ook de schijn van werking hebben.
Aandachtsgebied 3
De ontwikkelde “denkkracht”, die in bedreigende situaties zeer relevant is, zal ook op andere gebieden toegepast worden. Gaandeweg zal het informatieverwerkende systeem steeds vaker in de modus van poging tot duiding komen.Opmerkelijke fenomenen trekken de aandacht en de aanwezige “denkkracht” zal ingezet worden voor vragen in de trant van: wat is dit, wat gebeurt hier, hoe zit dit in elkaar en ook, waarom gebeurt dit?
De basis is niet meer zozeer (doods)angst of bezorgdheid/ongerustheid, maar meer verwondering of nieuwsgierigheid.
De opmerkelijke fenomenen die de aandacht trekken zullen voornamelijk liggen in de sfeer van natuurverschijnselen of handelingen van mensen en dan met name opmerkelijke vermogens van mensen. Onbekende, nog niet eerder opgemerkte fenomenen zullen dan de belangrijkste kandidaten zijn voor de interesse van het informatieverwerkende systeem.
Aandachtsgebied 4
Het zoeken naar verklaringen heeft zo’n belangrijke rol gespeeld dat hieruit gaandeweg de neiging is ontstaan om voor alles een verklaring te willen vinden. Onontkoombaar zullen dan ook de meest algemene vragen "hoe zit het geheel nu in elkaar?" en “waartoe dient dit alles” daarbij gaan horen. Geen specifieke vraagstelling meer, maar de meest generieke vraagstelling! Het geloof in een hogere macht komt dan al snel om de hoek kijken.
Alleen al onbegrepen natuurverschijnselen zoals donder en bliksem zullen al gauw doen denken dat hier de hand van een superwezen ergens boven in het geding is. Dus al in een zeer vroeg stadium zal de gedachte aan een hogere macht zijn opgekomen.
Maar ook een andere trigger speelt hierbij een rol. De mens gaat vroeger of later beseffen dat hij voor alles wat hij doet een reden heeft. Dan ligt het voor de hand te denken dat ook de (onbekende) hogere macht zijn/haar redenen heeft.
De resultante zal zijn dat de mens zich dus (bijna) niet kan voorstellen dat de natuur / de wereld / de kosmos / het geheel der dingen geen doel en ontwerp kent.
Dit geheel is dan wat we religie kunnen noemen. Andere termen zijn: een theorie over “alles” of geloofssysteem (belief system). Zie [2] blz. 323.
Voor alle vier hiervoor genoemde aandachtsgebieden geldt, in meerdere of mindere mate:
over de vragen en antwoorden zal onvermijdelijk gediscussiëerd worden in de groep. Discussie zal in een aantal gevallen leiden tot betere antwoorden en er zullen ook antwoorden ontstaan waar de hele groep het over eens is.
Antwoorden die (in belangrijke mate) gedeeld worden binnen de groep zullen worden overgedragen op volgende generaties. Dergelijke antwoorden zullen dan een ontwikkelingslijn doormaken.
De ingebakken drang om vragen te stellen en antwoorden te zoeken leidt dus tot communicatie in de groep en gedeelde antwoorden zullen bijdragen aan de groepsbinding.
Het lijkt niet onaannemelijk dat deze vier aandachtsgebieden een belangrijke rol gespeeld hebben in de ontwikkelingsgeschiedenis van het menselijke denken.
Het startpunt in de ontwikkeling van het menselijke denken is dus voor het grootste deel gericht geweest op overleven in directe levensbedreigende situaties. Pas in een latere ontwikkelingsfase kon het denken zich richten op minder directe bedreigingen. Verwondering, nieuwsgierigheid en zingeving kwamen vervolgens om de hoek kijken.
De laatste fase, het beoefenen van reguliere wetenschap, is voor de meeste kennisgebieden nog maar een paar honderd jaar geleden ingetreden, terwijl de eerste fase wellicht al honderduizenden jaren geleden ontstond.
Het is belangrijk te bedenken dat de ontwikkeling van het menselijke denken zich afgespeeld heeft gedurende een periode waarin nog geen enkele serieuze kennis bestond over het geheel der dingen om ons heen. Van enige kennis op het gebied van astronomie, natuurkunde, biologie enz. was nog geen sprake bij onze verre voorouders. De ontwikkeling van het menselijke denken was al afgerond lang voor het ontstaan van de eerste beschavingen.
Reguliere wetenschap is eigenlijk georganiseerde verwondering en nieuwsgierigheid, vanaf het moment dat er meer mogelijkheden ontstonden voor een serieuzere ontdekkingstocht naar het hoe en waarom van de dingen om ons heen. Gestructureerde, systematische en methodische aanpakken werden in toenemende mate ontwikkeld. Wetenschap leidde tot technologie en technologie werd weer een essentiëel hulpmiddel binnen de wetenschap.
Met het vorderen van reguliere wetenschap nam de ruimte voor vermeende theorieën af. Waar voorheen vermeende theorieën onvermijdelijk (en langdurig) waren, door (langdurig) gebrek aan inzicht in de materie, zijn vermeende theorieën nu in veel gevallen slechts tijdelijk mogelijk, tot het moment dat ze verworpen moeten worden op grond van nieuwe toetsresultaten.
In zekere zin is reguliere wetenschap op te vatten als een zeer laat vervolg op de aandachtsgebieden 1 t/m 4.
Schematisch overzicht van het voorgaande:
Voor verwijzingen: zie de subpagina Relevante verwijzingen.